Dit type doeken zijn de laatste die verkocht zijn omstreeks 1950. Ze zijn grover dan de oudere doeken. Omstreeks 1850 en ook nog in het begin van de twintigste eeuw was de halsdoek door de week van wit katoen, met rode ruiten of strepen. Alleen op hoogtijdagen en zondags bij het naar de kerk gaan wordt een tot een driehoek gevouwen wit tulen doekje met witte motiefjes om de hals gelegd. De uiteinden worden in plooitjes tussen het kletje en de kraplap gestoken. Een punt valt van achteren los over het langet van de halsuitsnijding. Soms worden de plooien in de hals vastgezet. De doek wordt flink gesteven en nat gestreken.
Aanvullingen