De vrouw middenboven op deze litho is een bruid. In de dagen rond haar huwelijk heeft haar hoofdtooi een soort overgangsvorm tussen de dracht van de ongetrouwde en de getrouwde vrouw. De vrouw links draagt de zogenaamde 'Pinksterkleding'. Bij begrafenissen en andere plechtigheden wordt omstreeks 1850 op het Friese platteland de uit de mode geraakte zonhoed gedragen. Deze grote platte hoed is rechtsboven te zien. Bij begrafenissen gaat daar een grote zwarte sluier of 'falie' overheen. In enkele plaatsen wordt een hoge mannenhoed van stro over de muts gedragen (rechtsonder). Burgervrouwen (linksonder) dragen doordeweeks een witte ondermuts met gebreide achterstrook, daarover een zwarte ondermuts en daarop het blote oorijzer. Vrouwen uit de arbeidersklasse met weinig geld knopen een doek om hun hoofd. Het meisje is tussen de anderhalf en zes jaar oud. Haar hoofdbedekking is gelijk aan die van oudere meisjes, maar tot zes jaar draagt zij het haar loshangend op de rug. Van haar zesde tot haar veertiende zal zij het in vlechten om het hoofd dragen.
Plaat XLIV van: Nederlandsche kleederdragten, naar de natuur geteekend = costumes des Pays-Bas, dessinés d'après nature / door Valentijn Bing en [Jan] Braet von Ueberfeldt. - Amsterdam : [s.n.], 1857.
Aanvullingen