Het jurkje "kleedje" genoemd, is ontleend aan de 19e eeuwse stadsmode. Er worden de nodige onderrokken onder gedragen, waarvan een genaaid is aan een mouwloos bovenstuk om het geheel beter op zijn plaats te houden. Jonge meisjes hebben nog niet veel heupen. Oorspronkelijk nam men in de 19e eeuw stoffen die bij de modedracht hoorden, met vrij grote bloempatronen of ruiten, in de 20e eeuw verschenen pasteltinten. Rond W.O.II had men een voorkeur voor zeegroen, blauw en grijs bij de "mie annemensplechtigheid". In de winter droegen de kinderen vooral rood en bruin, door de week droeg men katoenen stoffen met een streepje of werkje erin geweven.; Het kleedje werd door het meisje gedragen van haar 3e tot haar 10e jaar en is de overgang van de kinder- naar de volwassen dracht. Bij dit jurkje droeg het meisje een kralensnoer.
Aanvullingen