Zwarte driekwartmantel met binnenmantel in velours. De buitenmantel heeft een afgeronde boord van schouder tot zijnaad en een sterk uitgediepte armuitsnede. De boord is rondom afgestikt met 3 dubbele stiksels. Vanaf de schouder twee ingestikte plooien in voorste en rug. De hals van de rug is v-vormig. De armuitsnede is versierd met een breed sierlint waarin goudkleurige draad verwerkt is. Aan de boord van het voorste een fluwelen strook vanaf de schouder. Deze vormt een ronde halsuitsnede, rechte MV-boorden en is loshangend vanaf de heupen. Op het bovenste gedeelte een horizontaal kanten platstuk in goudlamé dat doorloopt in de hals van de rug in een fijne boord. De mantel sluit met drie zwarte brandenburgersluitingen. Vier onderliggende haken en ogen sluiten mee de mantel. Aan de loshangende stroken vier zwarte kwasten en goudlamé. De binnenmantel is heuplang en zit aan de naad van de stroken vast. De binnenmantel in satijndamast heeft zijpanden in zwart velours. De zeer brede mouwen hebben smok aan de kop en zijn extra uitgeschuind naar de zoom. Op de boord dezelfde versiering in kanten goudlamé. Aan de binnenkant van de elleboog smokversiering. De binnen- en buitenmantel zijn beiden gedubbeld met een ecrukleurige satijndamast met takversiering. Een ophanglus op de binnenkant hals rug. Deze avondmantel in zwart zijdefluweel heeft plooien in de rug en breed uitlopende mouwen. Door dit gebruik van volume straalt de mantel de typische grandeur van de belle époque uit. Ook de afwerking met goudkleurige metaaldraad, kwasten, vlechtwerk en de Brandebourgsluiting dragen hiertoe bij. De mantel is een creatie van Jean-Philippe Worth die sinds 1875 zijn vader, Charles Frederick Worth, assisteerde. In 1895 volgde hij de beroemde couturier op als hoofdontwerper van Maison Worth. Jean-Philippe werd geprezen om zijn complex passement en uniek stofgebruik. Hoewel Maison Worth rond de eeuwwisseling nog steeds de voorkeur van beroemdheden en koningshuizen genoot, behoorde het na 1900 niet langer tot de meest vooruitstrevende modehuizen.
Aanvullingen