Overslaan en naar de inhoud gaan Overslaan en naar de footer gaan Overslaan en naar de zoekbalk gaan Overslaan en naar de navigatie gaan

Stiksels naar slavernij

Artikel

Tentoongesteld in Collectie Centraal III, 2024-25, inv.nr. 4473, Centraal Museum Utrecht / foto Gert Jan van Rooij
Museumcollecties bevatten vaak allerlei verbanden, ook verbanden die je niet direct verwacht. Zo werd lang gedacht dat Utrecht als stad niet veel te doen had met slavernij. Dus waarom zouden er dan sporen van het slavernijverleden in de modecollectie van het Centraal Museum te vinden zijn? Je leert pas op een manier te kijken, wanneer je ermee begint.

Grootschalig onderzoek vanuit het Centraal Museum in hun database bracht een aantal mode-objecten naar voren met directe en indirecte sporen van slavernij. Onderzoek naar de verhalen van deze objecten brengt ons dichter bij een vollediger verhaal. Chantal Perlee, senior medewerker documentatie en onderzoek en uitvoerder van het database-onderzoek, zei het al:

We proberen nu het complete verhaal van een object te reconstrueren. Niet alleen wat het is, maar hoe het is gemaakt, door wie en wat het betekent, in welke context het in de collectie terecht is gekomen; als het ware een objectbiografie.

In deze blog wordt een objectbiografie uitgelicht, door de lens waarmee het museum nu kijkt: een groene tafzijden jurk uit de familie Nepveu.

Centraal Museum Utrecht / foto Adriaan van Dam
Centraal Museum Utrecht / foto Adriaan van Dam

De modecollectie van het Centraal Museum: waarom hier?

Museumcollecties zijn levend, ze groeien op een manier die vaak verbonden kan worden met de verzamelpraktijk van een paar invloedrijke mensen die wordt gekleurd door het tijdsbeeld van de periode waarin zij leven en werken. Een van de belangrijkste vormers van de modecollectie van het Centraal Museum is Freule Carla de Jonge. Ze begint haar werk bij het museum in 1917, waar ze zich vanaf 1921 sterk op de collectie mode toelegt als conservator mode. Later wordt ze directeur. Ze is een van de eerste vrouwen in Nederland die deze rollen vervult, en daarmee nog steeds een bron van inspiratie voor het museum. De Jonge is van adel, en gebruikt haar netwerk om de collectie mode te laten bloeien. Zo schrijft ze rijke, adellijke kennissen aan om te vragen of zij nog interessante kostuums in huis hebben. Onverwacht blijkt uit het onderzoek Slavernij en de stad Utrecht dat leden van het Utrechtse netwerk, ook die van De Jonge, verbanden hebben met de koloniale praktijk. Deze mensen hebben hun rijkdom te danken aan hun familiegeschiedenis. Leden van hun familie waren verbonden aan slavernij en koloniale handel, wat hen veel rijkdom opleverde. Dat nazaten van deze rijkdom konden profiteren, laat de langdurige financiële impact van slavernij op het leven van de mensen met koloniale macht zien.

Foto gemaakt rond 1947 voor de museumgids en catalogus van de modecollectie, Centraal Museum Utrecht
Foto gemaakt rond 1947 voor de museumgids en catalogus van de modecollectie, Centraal Museum Utrecht

“het is volstrekt geen statie kleed”

Carla de Jonge was lid van de Commissie van Bijstand voor de Tentoonstelling van Historische Kleeding, die in 1919 te zien was in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Veel objecten uit die tentoonstelling weet De Jonge later in de collectie van het Centraal Museum op te nemen. In 1924 schrijft ze Carolina Andrea Nepveu, verwijzend naar deze tentoonstelling:

Nu vind ik in den Catalogus, dat U aldaar hebt ingezonden een tafzyden japon van omstreeks 1850/1860. Zoudt U bereid zyn deze japon in bruikleen aan het Centraal Museum af te staan? Zy zou zoo byzonder goed passen in myn collectie daar ik er een heb van 1840 en van 1864. Daartusschen ontbreekt my een goed voorbeeld. Ik zou het zoo byzonder op prys stellen indien het Museum ook de belangstelling mocht ondervinden van personen uit de provincie en op deze wyze kan men zoo gemakkelyk medewerken aan den bloei van het Museum dat zich in de laatste jaren zeer heeft uitgebreid.

De opzet slaagt, want in datzelfde jaar komt het stuk in bruikleen bij het Centraal Museum.

Deze jurk had natuurlijk een heel leven gehad vóór dit moment van overdracht. Een eerste stap in het ontrafelen van dit leven, is het antwoord wat Nepveu geeft aan De Jonge:

Mijn zuster en ik willen gaarne de tafzijden japon in bruikleen geven, wij vrezen echter dat u er niet een te mooie voorstelling van maakt, het is volstrekt geen statie kleed, een eenvoudig donker groen tafzijde japon ’s middags door onze moeder in de jare 1853-1855 gedragen

Briefwisseling van Carolina Andrea Nepveu aan Carla de Jonge, Het Utrechts Archief, foto auteur
Briefwisseling van Carolina Andrea Nepveu aan Carla de Jonge, Het Utrechts Archief, foto auteur

De moeder van Carolina Andrea Nepveu en de draagster van de jurk is Anna Jacoba des Tombe. In 1853 is ze 38 jaar oud, twee jaar later bevalt ze van Carolina Andrea, en in 1856 is ze al gestorven. In haar brief heeft Carolina Andrea het waarschijnlijk over haar zus Anna Jacoba, die ongeveer negen jaar oud was toen hun moeder de jurk droeg. De zus kan zich dit dus mogelijk goed herinneren.

Anna Jacoba des Tombe is getrouwd met Jan Ignatius Daniel Nepveu, die werkt als griffier van het provinciaals gerechtshof en als letterkundige. Het gezin woont op Janskerkhof 14 en verhuist later naar Kromme Nieuwegracht 6, grote huizen in het oude centrum van Utrecht. Ook beginnen ze in deze periode met het verbouwen van een hofstede op landgoed Dijnselburg die Jan Ignatius Daniel heeft geërfd. In haar laatste levensjaren heeft de draagster van de jurk een luxe levensstijl in hartje Utrecht.

Gezicht op het huis Dijnselburg te Zeist met het bijbehorende park, prent naar een tekening van P.J. Lutgers uit ca. 1868, collectie Het Utrechts Archief, beeld Wikimedia Commons
Gezicht op het huis Dijnselburg te Zeist met het bijbehorende park, prent naar een tekening van P.J. Lutgers uit ca. 1868, collectie Het Utrechts Archief, beeld Wikimedia Commons 

Familievermogen

Het geld van het echtpaar heeft ergens zijn oorsprong. Grotendeels komt hun fortuin uit hun families. Het familievermogen dat gedeeltelijk voortkomt uit slavernij en (aandelen in) plantages stapelt zich op, en wordt in stand gehouden door overerving en huwelijken tussen invloedrijke families. 

Eenvoudigweg bloedlijnen volgend, blijkt dat zowel Anna Jacoba des Tombe als Jan Ignatius Daniel Nepveu kleinkinderen zijn van plantagehouders. Hun familievermogen komt dus voort uit ‘vuil geld’.

August Christian Hauck, Portret van Arnoldus Hendrik des Tombe (1730-1804), 1774, privécollectie, beeld RKD
August Christian Hauck, Portret van Arnoldus Hendrik des Tombe (1730-1804), 1774, privécollectie, beeld RKD 

Anna Jacoba’s grootvader, Arnold Hendrik des Tombe, is een militair die werkt in Suriname. Hij is eigenaar van plantage Des Tombesburg aan de Commewijnrivier. In 1770 verkoopt hij deze plantage, inclusief de tot slaaf gemaakte mensen die hij bezit, voor 195.000 gulden. Dit komt overeen met zo’n 1,7 miljoen euro vandaag de dag.

Jacobus Houbraken, Jan Nepveu, Gouverneur Generaal van Suriname, 1770, collectie Rijksmuseum, beeld Wikimedia Commons
Jacobus Houbraken, Jan Nepveu, Gouverneur Generaal van Suriname, 1770, collectie Rijksmuseum, beeld Wikimedia Commons 

Jan Ignatius Daniels grootvader, Laurens Johannes Nepveu, verkrijgt nog meer geld uit zijn koloniale praktijken. Wat hij erft was meer dan 600.000 gulden waard, omgerekend 5,5 miljoen euro. Hij erft onder meer twee van de zeven plantages die zijn vader Jan Nepveu bezat: La Singularité en Ma Retraite. Lange tijd leeft hij van de opbrengsten van deze plantages. In 1795 verkoopt hij de plantage Ma Retraite aan Francois Ewoud Becker voor 180.000 gulden. Maar, de liefde voor zijn plantage was duidelijk nog niet voorbij, want ongeveer vijf jaar later bouwt hij een landhuis in Zeist met dezelfde naam. La Singularité houdt hij aan tot tenminste 1810, het jaar dat Jan Ignatius Daniel wordt geboren, of op zijn laatst tot 1819 wanneer de plantage wordt geregistreerd als het eigendom van Majorin Elisabeth Byval.

Grootvader Laurens Johannes is niet geïnteresseerd in het welzijn van de tot slaaf gemaakte mensen die hij in zijn bezit heeft. Op La Singularité gaan meer mensen dood dan dat er worden geboren. En in een brief laat hij zijn plantagedirecteur Martini weten dat hij voorzichtig moet zijn met de tot slaaf gemaakten, maar alleen omdat de plantage anders financieel niet interessant genoeg zou zijn. In het jaar dat zijn kleinzoon Jan Ignatius Daniel wordt geboren, wordt in de buurt van La Singularité zelfs een marrondorp met gevluchte tot slaaf gemaakten vernield, zo staat beschreven in de Geschiedkundige Aanteekeningen in de Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1895.

Een groot weglooperskamp met velen zich daarin bevindenden wordt in de omstreken van plantage La Singularité door een boschpatrouille van plantage-gezagvoerders en vele indianen ontdekt en geheel vernield.

In Ma Retraite gaat het niet veel beter. In 1793 is 28 gulden betaald aan een smid voor het maken van boeien voor drie tot slaaf gemaakten – Harlequin, Pretant en Mey – die telkens wegliepen.

Kaart van Suriname met daarop aangegeven de plantages. J.H. Moseberg, Nieuwe speciaal kaart van de Colonie Suriname met de tot de cultuure gebragd zynde Landen en Plantagien, 1801, beeld Nationaal Archief
Kaart van Suriname met daarop aangegeven de plantages. J.H. Moseberg, Nieuwe speciaal kaart van de Colonie Suriname met de tot de cultuure gebragd zynde Landen en Plantagien, 1801, beeld Nationaal Archief
Detail kaart met plantages Tombesburg (linksboven), La Singularité (midden onder), en Ma Retraite (midden rechts)
Detail kaart met plantages Tombesburg (linksboven), La Singularité (midden onder), en Ma Retraite (midden rechts)

Effect in het leven van Carolina Andrea

De familierijkdom van beide kanten van het gezin maakt uiteindelijk de aanschaf van de groene tafzijden jurk mogelijk. De families zijn welgesteld, met grote huizen en dure kleding, en hebben macht: ze bekleden belangrijke politieke functies in de stad. Carolina Andrea groeit op in deze omgeving. In haar perspectief is de groene middagurk een erg ‘eenvoudige’ jurk. Maar: de jurk en de gebruiken die ermee gepaard gaan zijn helemaal niet eenvoudig voor de meeste inwoners van Utrecht. En al helemaal niet voor de tot slaaf gemaakten die werken en sterven op de plantages.

Het systeem van de overerving van plantageaandelen heeft nog lang invloed op de familie Nepveu. In 1858 komt Carolina Andrea door overerving in aanmerking voor plantageaandelen. Omdat ze minderjarig is, ontvangt haar vader de aandelen namens haar. Diezelfde Carolina Andrea zou later de groene tafzijden jurk in bruikleen geven aan het Centraal Museum.

Maar ook bepaald gedachtengoed werkt voort door de geschiedenis heen. In hetzelfde jaar dat de jurk naar het Centraal Museum verhuist, is Carolina Andrea lid van het bestuur van de Elisabeth-Vereeniging tot opvoeding en opleiding van dochters van Evangelie-arbeiders in onze overzeesche bezittingen. Dit lijkt misschien niet de meest opvallende activiteit, tot je haar familiegeschiedenis bekijkt. Haar overgrootvader Jan Nepveu, gouverneur van Suriname, steunt namelijk in zijn tijd het missionarissenwerk in Suriname. Missionarissenwerk maakt deel uit van de koloniale missie. Dit laat zien hoe sommige dingen maar heel langzaam veranderen.

 

Indirecte sporen van slavernij

Waarom praten over indirecte sporen van slavernij? ‘Indirect’ wordt misschien geassocieerd met minder betekenisvol. Maar deze objecten kunnen ons de doorlopende verwevenheid met slavernij laten zien. Ze waren eigendom van mensen die rijk waren door toedoen van hun grootouders, of omdat ze aandelen erfden, en soms kregen ze ideologieën met de paplepel ingegoten. Indirecte sporen gaan verder de geschiedenis in dan sommige directe sporen, en reiken over generaties heen. Praten over deze indirecte sporen kan inzicht geven in hoe geld, voorwerpen, maar ook culturele factoren door de tijd kunnen reizen, waarbij een veranderend perspectief een ander licht kan schijnen op hun beladen betekenis.

Recent werd er een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de objectbiografie van de tafzijden jurk. Het werd tentoongesteld in een zaal van de vaste collectie van het Centraal Museum, Collectie Centraal. Dit keer werd de jurk niet getoond als neutraal onderdeel van de modegeschiedenis, maar als voorbeeld van wat verzamelen kan betekenen voor sporen van slavernij.

Opstelling Tentoonstelling van Historische Kleeding in het Stedelijk Museum in Amsterdam, 1919, fotograaf onbekend, beeld Nationaal Archief / Het Leven
Opstelling Tentoonstelling van Historische Kleeding in het Stedelijk Museum in Amsterdam, 1919, fotograaf onbekend, beeld Nationaal Archief / Het Leven

Verder lezen

Catalogus van de tentoonstelling van historische kleeding: te houden in de maand november 1919 in het Stedelijk Museum te Amsterdam, Amsterdam: Electr. Drukkerij “’T kasteel van Aemstel”, 1919.

Correspondentie met de schenkster, Het Utrechts Archief, archief Centraal Museum, Ingekomen stukken bij en minuten van uitgaande stukken van de conservatrice. Met inhoudsopgaven, 1919-1940.

De Costuum-verzameling 1750-1930: Map met 16 foto’s, Centraal Museum Utrecht, 1947.

'De eerste vrouwelijke directeur van het Centraal Museum,' door Ninke Bloemberg, op de Centraal Museum website, 4 maart 2024.

Janskerkhof 609, Het Utrechts Archief, 1007-2 Gemeentebestuur van Utrecht 1813-1969, deel 2: stukken over afzonderlijke onderwerpen zonder classificatienummers, 7527 Wijk H, bladnrs. 530-1028, huisnrs. 367-749, volgnummer 334 van 510.

Nederlandsch zendingsjaarboekje voor 1924/25, De Bilt: Den zendingsstudie-raad, 1924.

Nieuwsblad Historische Vereniging Ameide en Tienhoven, Jaargang 23, nummer 2, juni 2012.

Notariële akte, 1790, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, archief 34-4, inventarisnummer 1991, 29-05-1890, A. VAN TOLL, aktenummer 6.

Notariële akte, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, 6 mei 1810, aktenummer 85.

Notariële akte, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, 28 april 1795, aktenummer 38.

Notariële akte, Stadsarchief Amsterdam, Notariële archieven, deel 12394, Amsterdam, 17 december 1770, aktenummer 100142.

Slavernij en de stad Utrecht. Redactie Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben. Zutphen: Walburgpers, 2021.

'Sporen van het slavernijverleden in het Centraal Museum,' interview door Iris Blokker met Chantal Perlee, op de Centraal Museum website, 12 oktober 2024.

Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1820, E. Beijer en C.G. Sulpke, Paramaribo en Amsterdam, 1819.

Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1895, Erve J. Morpurgo, Paramaribo, 1894.

Surinaamsche Courant en Gourvernements Advertentie Blad, 18 december 1858, no. 151.

‘Twee eeuwen beschavingsarbeid: De Moravische broedergemeente in de west’ door C.K. Kesler, in Tropisch Nederland: Veertiendaagsch tijdschrift ter verbreiding van kennis omtrent Nederlandsch Oost- en West-Indië, redactie A.W. Nieuwenhuis, Z. Kamerling, S.A. Reitsma, B.G. Escher en C.K. Kesler, jaargang 8, nummer 6, 15 juli 1935.

'Uit de Mode, de inloopkast van het museum,' door Ninke Bloemberg, op Modemuze, 6 september 2017.

Website Huizen aan het Janskerkhof.

Website Sporen van slavernij in Utrecht.

 

Afbeelding omslagbeeld: Tentoongesteld in Collectie Centraal III, 2024-25, inv.nr. 4473, Centraal Museum Utrecht / foto Gert Jan van Rooij


Auteur

Lena van de Poel

Lena van de Poel


Delen


Doorzoek de website met tags

Aanvullingen