Schort wordt jurk: doopkleding in de klederdracht van Huizen
Artikel

In de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum zijn verschillende doopjurken uit Huizen aanwezig, echter de meeste zonder context. Op één exemplaar na. Deze doopjurk is omstreeks begin 1924 gemaakt door Klaasje Visser-Bout, voor de doop van haar dochter Ebbetje Visser (geboren op 8 maart 1924). Klaasje heeft hiervoor haar eigen ondertrouwschort gebruikt, te herkennen aan de typerende blauwe kleur van het katoenen satinet.
Doopjurk met bessels
De Huizer doopjurk had hetzelfde model als de algemeen in het dorp gedragen kinderjurken. Deze jurken waren gebaseerd op de algemeen gedragen kinderjurken uit het eind van de negentiende eeuw, toen mouwen met meer volume ook voor volwassenen in de mode waren. Tegenwoordig noemen we dit wel ‘Ot-en-Sienstijl’, naar de hoofdpersonen uit de kinderboeken van Scheepstra en Ligthart uit 1904-1905.
De jurk had een om het lichaam aansluitend lijfje met korte poffende mouwen en een ruimvallende rok. Typerend voor de Huizer kinderjurken waren de oprijgen in de rok, in Huizen ‘bessels’ genoemd. Deze bessels hoorden in Huizen bij uitstek in de rokken, jurken en schorten van meisjes en vrouwen. Voor een mouw van een kinderjurk werd circa 2 meter stof fijn opgerimpeld. Het lijfje van de jurk sloot middenachter met haken en garen trensjes.
Ondertrouwschort
De ondertrouwschorten in Huizen waren aan het eind van de 19e eeuw van zogenoemde ‘weerschijnstof’, een changeantstof. Hierbij zijn verschillende kleuren ketting- en inslaggarens gebruikt, bijvoorbeeld paars-oranje of blauw-rood. Aan het begin van de 20e eeuw kwamen helderblauwe ondertrouwschorten in de mode. Ze werden bij voorkeur gemaakt van glanzende stof, met ingeweven motiefjes. De aanstaande bruid droeg haar ondertrouwschort behalve bij de ondertrouw ook op de beide zondagen tussen de ondertrouw en het huwelijk. Bij de huwelijksvoltrekking en de kerkelijke inzegening kleedde de bruid zich in stemmig zwart en droeg ze een zwarte schort.
Doopkleding in laagjes
Onder de doopjurk droeg het kind verschillende lagen onderkleding. Onder meer een stijf gesteven katoenen onderrokje, dat het jurkje mooi uit liet staan. Over de doopjurk spelde men tot omstreeks 1915-1920 een geplooid wit servet. Dit servet was sterk gesteven en werd bij voorkeur gemaakt van linnen damast. Later droeg de dopeling in plaats van dit geplooide servet een wit schortje over de doopjurk. Op het hoofd droeg het kind een doopmutsje van geborduurde tule en geplooide stroken kant. Om het doopmutsje te beschermen tegen zweet werd er een zwart ondermutsje onder gedragen. Door dit zwarte ondermutsje kwamen ook de motieven in de muts mooier uit. Mofjes, gebreid van wit katoen, bedekten de armpjes.
Er was geen verschil in doopkleding voor jongens of meisjes. Wanneer opvolgende dopelingen binnen het gezin dikker of dunner waren, werd de maat van de kleding aangepast door verticale oprijgen in de stof aan te brengen of deze juist uit te halen. Als er net een sterfgeval in de familie had plaatsgevonden en het gezin was in de rouw, was het doopjurkje van zwarte stof.
Hergebruik
De bewaard gebleven jurkjes zijn soms behoorlijk verschoten en gesleten. Vrijwel zeker werden deze later als zondagse jurk afgedragen. Omstreeks 1930 verdwenen in Huizen de kinderdracht en mannendracht uit het straatbeeld. In deze periode raakte ook de traditionele doopkleding uit de mode en ging men over op confectiedoopjurkjes.
Deze blog verscheen eerder, in maart 2025, als ‘object van de maand’ op de website van het Nederlands Openluchtmuseum.
Aanvullingen