Mode en microben: Margiela brengt culturen aan het licht
Artikel
In de zomer van 1997 vond rondom een glazen paviljoen van het museum Boijmans-van Beunigen een bijzondere bijeenkomst plaats. Miljarden bacteriën, schimmels, en andere micro-organismen kwamen tot ontwikkeling op speciaal geprepareerde kledingstukken. De kleding was ontworpen door de toen nog vooral in een kleine modekring bekende Belgische ontwerper Martin Margiela.
Levende kleding
De achttien sets bestonden uit replica’s van ontwerpen uit Margiela’s collecties tot dan toe. Ze waren opgesteld op mannequins aan de buitenzijde van de zaal, zodat bezoekers van binnenuit de ontwerpen konden bekijken. Ik was een van die bezoekers; aankomend student aan de mode-opleiding van ArtEZ, dat toen nog Hogeschool voor de Kunsten Arnhem heette. De tentoonstelling overrompelde me, bewees dat mode een diepere laag aan betekenissen kan aanboren en kan dienen als onderzoek naar de wereld om ons heen.
Bacteriestammen en schimmels aan het werk
De kledingstukken waren letterlijk levend. De verschillende bacteriestammen en schimmels waren door Prof. Ad van Egeraat van de Universiteit van Wageningen uitgezocht op hun vermogen om in de loop van een aantal dagen van kleur of vorm te veranderen. De verschijningvorm van de kledingstukken ‘verschoot’ zichtbaar; een proces dat normaal ook plaats heeft maar waar we ons weinig bewust van zijn omdat het tempo van veranderen vrij laag ligt. Onze kleding verkleurt door bacteriën en hun reactie op verfstoffen in combinatie met menselijke transpiratie, onder invloed van uv-licht en door de wasmiddelen die we gebruiken. Maar de veranderingen zijn vaak subtiel en geleidelijk. De bacteriën en schimmels gebruikt in de tentoonstelling La Maison Margiela (9/4/1615) lieten de gevolgen van de aanwezigheid van micro-organismen direct zien.
Zeldzame griezels en militaire metaforen
Mensen hebben geleerd bijzonder negatief te denken over bacteriën. De biologe Lynn Margulis beschrijft treffend hoe gefixeerd we zijn op microben als gemene ziekteverwekkers die het op ons leven gemunt hebben. Maar, schrijft ze, “de meeste bacteriën hebben echt wel wat beters te doen op deze aarde dan onze weefsels te verslinden terwijl we nog in leven zijn, ons bloed te drinken als we oud en zwak zijn of met ons te vechten over wie ons voedsel als eerste verorbert” (Margulis hoofdstuk 5). “Die paar bacteriën die schadelijk voor ons zijn, zijn “infrequent freaks”, zeldzame griezels.
Ons denken over micro-organismen is sterk cultureel bepaald en geenszins neutraal. Veel van de metaforen en beelden die we gebruiken zijn opvallend militair; we moeten de strijd aangaan tegen bacteriën die proberen ons lichaam binnen te dringen. Literatuurwetenschapper Laura Otis beschrijft hoe medische en wetenschappelijke teksten ook altijd culturele teksten zijn; ze zijn noch rationeel noch neutraal, en ze zijn altijd ingebed in tijd en plaats, in dit geval het Europa van de negentiende eeuw. Vanaf het prille begin van de bacteriologie gebruikten wetenschappers termen die ontleend zijn aan de taal van het toen in zwang zijnde koloniaal imperialisme; een taal vol met woorden als veroveren, uitroeien, invasie, verdediging, en ga zo maar door. Vaak reflecteren de termen angsten rondom de invasie van het Zelf; een afgesloten fysieke identiteit die bedreigd wordt door organismen van buitenaf.
Er is wat dat aangaat niet zo heel erg veel veranderd. In reclames voor anti-bacteriële producten zien we dergelijke culturele constructen terug; bacteriën worden verbeeld als kleine gemene mannetjes of soldaatjes die het lichaam aanvallen, tot de anti-bacteriële stof een beschermende barrière in stelling brengt. Je bent als goede moeder wel verplicht je dierbare kindertjes de beste bescherming te bieden tegen deze vijandige legers, toch? Ook in de berichtgeving rondom het coronavirus zijn militaire metaforen niet van de lucht en pogen mensen doormiddel van een (voor niet besmette mensen weinig functioneel) mondkapje een barrière te creëren tussen lichaam en virus.
‘Menselijk’ DNA?
De manier waarop microben worden verbeeld lijkt dus amper veranderd sinds eind negentiende eeuw, terwijl de kennis over micro-organismen en hun functies enorm is toegenomen; inmiddels is bijvoorbeeld bekend dat het menselijk DNA voor zeker de helft uit ‘vreemd’ DNA bestaat, dus van bacteriën, schimmels, virussen enzovoorts. In onze darmen alleen al helpen circa twee kilo bacteriën met onze verteringsprocessen. Deze organismen “belagen” ons niet als barbaarse legers, ze maken simpelweg deel uit van het organisme mens, een zeer complex ecologisch systeem in plaats van een afgesloten entiteit beschermd door een membraan dat ons scheidt van de wereld.
Sterker nog, vaak zijn het de bacteriën zelf die het beschermend membraan vormen; zonder de uitgebalanceerde bacterieculturen die op de huid leven zouden mensen bijzonder vatbaar zijn voor de paar bacteriestammen of virussen die wel kwaad kunnen. De menselijke gezondheid is dus meer gebaat bij evenwicht behouden binnen het ecosysteem dan bij het agressief uitroeien van bacteriën en ander micro-organismen dat ons wordt aangeraden door reclames voor handzeep en waspoeder. (Waarbij we natuurlijk een uitzonder maken als we met een nieuw virus te maken hebben waarvoor nog geen vaccin is ontwikkeld).
Kunst hatende vandalen
Het aardige van de Margiela-tentoonstelling was dat de opstelling de “anti-bacteriële cultuur” die beschreven wordt door Margulis en Otis verraadt; de met micro-organismen behandelde kledingstukken stonden opgesteld aan de buitenkant van de zaal. De bezoeker was beschermd tegen de ‘infectieuze’ invloed van de microscopisch kleine wezens maar kon wel vanaf veilige afstand de esthetische resultaten van de activiteiten van deze schepsels bewonderen. Uiteraard is er een bijzonder praktische reden; veel van de objecten in musea hebben een textiele onderlaag (schilderijen op linnen) en zijn extreem gevoelig voor de invloeden van schimmels en bacteriën.
Stof desintegreert door de inwerking van afvalproducten van het metabole systeem van bepaalde bacteriën. Je zou wel gek zijn om zulke kunst hatende vandalen vrijwillig het museum in te halen. In een artikel in Trouw liet curator Patrick Callon weten dat men vooral de angst had dat de micro-organismen zich via het luchtfiltersysteem door het hele museum zouden verspreiden. Om maar te zwijgen van de geur die de schimmels afgeven.
Interpretatie van de installatie
De installatie in Boijmans van Beuningen is door verschillende modewetenschappers geduid; Caroline Evans linkt Margiela’s beelden met concepten als verval en vergankelijkheid, en zij citeert met instemming Ingrid Loschek, die de rauwe materialiteit van Margiela’s concept ziet als een commentaar op het modesysteem van overproductie en afdanken. Wanneer de collectie bekeken wordt vanuit een breder perspectief op het oeuvre van Margiela is ook hier speelsheid en experiment leidend.
Margiela is een ontwerper die het procesmatige van mode naar voren brengt, in dit geval heel letterlijk door kleding te tonen die van kleur en oppervlaktestructuur verandert. Je zou de Margiela van deze installatie een vroege bioartist kunnen noemen, of een posthumanistische ontwerper; een kunstenaar die de inherente creativiteit die eigen is aan al wat leeft in een letterlijk levende materialiteit uitdrukt. Klik hier voor meer afbeeldingen van de tentoonstelling.
Nieuwe modeprojecten met microben: micro-vee?
In de laatste jaren zijn verschillende projecten met textiel opgezet waarbij bijvoorbeeld stof geverfd wordt met behulp van bacteriën, of waarin de materialen zelf door bacteriën geproduceerd worden (zie mijn vorige blogpost Luizen). Een samenwerking tussen ontwerpers Ilfa Siebenhaar en Laura Luchtman en bio-engineers van de Universiteit Wageningen leverde het project Living Colours op, waarin werd gezocht naar methoden om met behulp van bacteriën stoffen te verven op een manier die niet toxisch is. Ook FabTextiles in Barcelona experimenteert hiermee.
Het verschil van deze aanpak met die van Margiela ligt in de houding ten opzichte van de micro-organismen. De nieuwe projecten zetten de bacteriën in als een soort micro-vee met een heel specifieke taak. Dit doen mensen al vele eeuwen; micro-organismen als gist en schimmels worden gebruikt voor de productie van voedsel (schimmelkaas, zuurkool, yoghurt) of voor het vergaren van nuttige stoffen (penicilline). De schimmels en bacteriën in Margiela’s installatie worden echter vooral gebruikt om de interactie tussen microben en materiaal zichtbaar te maken.
Het klinkt natuurlijk raar om van misbruik te spreken als het om micro-organismen gaat, maar als gedachtenexperiment kan het geen kwaad om deze manier van omgang met andere soorten te zien in het negentiende-eeuwse kader wat Laura Otis schetste; als geworteld in een koloniaal denken, waarbij de natuur en alles wat niet menselijk is gebruikt mag worden voor het vooruitgangsproject van de mens. De houding tegenover de natuur die het mogelijk maakt zonder nadenken de aarde uit te putten is vooral cultureel bepaald, maar net als de wereld van de microben onttrekt dit denken zich aan ons zicht omdat we er zo aan gewend zijn. Deze manier van naar de wereld kijken kan alleen succesvol zijn wanneer we onszelf zien als afgescheiden van andere soorten. Maar, om weer terug te keren naar Margulis, wij zijn zélf ‘multi-soortig’.
Margiela duwt ons met deze installatie met de neus op de feiten; we zijn symbiotische wezens, samenlevend in steeds veranderende constellaties van kleine en grote wezens die elkaar constant beïnvloeden. Misschien dat het zichtbaar maken van deze wederzijdse afhankelijkheid ons helpt om een andere manier van denken over de wereld te adopteren. Geen overbodige luxe nu de grenzen van wat de aarde aankan in zicht komen.
Ik kon het niet laten om Margiela’s experiment te herhalen; ik was enorm nieuwsgierig naar dit levende textiel. Daarom naaide ik van kaasdoek een proefmodel met veel rechte vlakken en dompelde dat in agar-agar. De hard geworden agarlaag bestreek ik vervolgens met probiotica, met enzymen, met schimmels van een koffiefilter en schimmels van een bakje kikkererwten dat achterin de koelkast stiekem overleefde. Het proefmodel moest zeker drie keer per dag vochtig worden gemaakt met een plantenspuit zodat de agar-laag niet uitdroogde. De temperatuur was gemiddeld achttien graden. Na vijf dagen begon er her en der wat te groeien. Het waren de enzymen die met meeste resultaat opleverden; witte schimmelpuntjes, wat grotere blauwgroene vlekjes en prachtig felroze vlekken. Kennelijk waren de omstandigheden niet gunstig genoeg voor bacteriën om tot ontwikkeling in groepen te komen. Ik hing de testopstelling in de tuin in een seizoen waarin het meer regende dan niet. Na vijf maanden was het resultaat verbluffend. De kleuren (groen, antraciet, roze, bruin) zijn wasecht op dertig graden. (Afb. 6 t/m 8)
Literatuur:
- Braidotti, Rosi, and Maria Hlavajova eds. Posthuman Glossary. London: Bloomsbury Academic, 2018. Entries Biological Art/Non-human Agency.
- Evans, Caroline. Fashion at the Edge: Spectacle, Modernity and Deathliness. New Haven: Yale University Press, 2007. Print.
- Margiela, Martin. Lamaison Martin Margiela: (9/4/1615). Rotterdam: Museum Boijmans Van Beuningen, 1997. Print.
- Margulis, Lynn. “Chapter 5: Prejudice and Bacterial Consciousness.” In: Dazzle Gradually: Reflections on the Nature of Nature. Eds. Lynn Margulis and Sagan. White River Junction: Chelsea Green, 2007.
- Otis, Laura. Membranes: Metaphors of Invasion in Nineteenth-Century Literature, Science, and Politics. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 2000. Print.
- Teunissen, José. “Creaties Margiela schimmelen weg in museum.” Trouw. 21 juni 1997. https://www.trouw.nl/nieuws/creaties-margiela-schimmelen-weg-in-museum~b680d9ce/
Aanvullingen