Kralen- en lovertjesborduurwerk uit Lier
Artikel
Afbeelding boven: Korte, mouwloze japon ‘Yvonne’ in zwarte tule en kralenborduurwerk. Borduurwerk door het borduurhuis Timmermans in Lier, 1925-1927. Inv.nr. T86/123. Collectie MoMu, fotograaf: Stephen Mattues.
Het MoMu bewaart delen van het bedrijfsarchief van twee Lierse borduurwerkhuizen, met name Paaps (voorheen Huis Timmermans) en Nevelstein-Tibax, met daarin ontwerpen, patronen, borduurstalen en werkmaterialen. Beide huizen ontstaan in de negentiende eeuw, respectievelijk circa 1830 en 1870, en richten zich aanvankelijk op tuleborduurwerk, een borduurtechniek die in Lier en omstreken wordt geïntroduceerd omstreeks 1820.
De opkomst in Lier van tuleborduurwerk wordt gelinkt aan de vestiging in Antwerpen van een fabriek voor het wassen en bleken van katoenen bobbinet door de Engelse entrepreneur William Wood omstreeks 1815. Bobbinet is machinaal vervaardigde tule: een surrogaat voor de tijdrovende, kostbare tulegronden in klos- en naaldkant.
Wood leidt niet enkel de tulewasserij en -blekerij in Antwerpen maar zet tegelijk honderden, later duizenden werkkrachten in voor het borduren van bobbinet in en om Antwerpen, waaronder Lier. De werkkrachten zijn uitsluitend vrouwen die van thuis uit werken, en op die manier het huishouden en/of het werk op het land combineren met een baan als borduurster. Tot in de jaren 1970 blijft in Lier thuiswerk gangbaar.
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstaan in sommige bedrijven echter ook interne werkplaatsen. Dit hangt wellicht samen met de introductie van de Cornély-borduurmachine (zie filmpje hieronder) en de opkomst van nieuwe producten waaronder metershoge geborduurde gordijnen. Voordien bestaat de productie voornamelijk uit mutsen voor Vlaamse en Nederlandse streekdrachten. De dessins, in de regel wit op wit, worden met een kleine haaknaald in kettingsteek, of met een gewone borduurnaald in onder meer platsteek, of in een combinatie van beide, op de tule aangebracht. Lange tijd vormt dit type van wit tuleborduurwerk het hoofdaandeel van de Lierse productie.
Werking van de Cornély-borduurmachine:
Rond 1900 begint het tij de keren. De vraag naar mutsen voor streekdracht daalt drastisch. Tegelijk stijgt de vraag naar kralen- en lovertjesborduurwerk voor modieuze japonnen en accessoires. Sinds circa 1880 verwerken de Lierse borduursters glaskralen uit Venetië, later ook uit Parijs en Bohemen, gevolgd rond 1890 door gelatine lovertjes, afkomstig uit Parijs, het Franse Lunéville, later uit het Duitse Hanau en het Belgische Hyon. De glazen kralen en gelatine lovertjes worden op katoenen en zijden tulegronden met de gekende kettingsteek vastgezet. De tule komt deels nog steeds uit Engeland, deels uit de fabriek Legrand S.A. uit Vilvoorde, bij Brussel.
Tijdens het interbellum (1918-1940) kende de Lierse borduurnijverheid een waar hoogtij. Avondjurken en handtassen werden massaal geproduceerd en onder meer uitgevoerd naar Noord- en Zuid-Amerika, het Britse Rijk (het latere Gemenebest) en Scandinavië. Een aantal borduurwerkhuizen staat in voor de eigen afzet, een deel werkt in opdracht, bijvoorbeeld voor entrepreneurs of grootwarenhuizen in Brussel. Daarnaast zijn er vele tientallen ‘factoressen’, tussenpersonen, die in opdracht het werk verdelen tussen de vele honderden thuiswerksters. De aantallen borduursters in de periode 1900-1950 schommelen tussen de twee- en drieduizend. De Franse couture, zoals te zien in modetijdschriften, vormt de inspiratiebron voor patronen en dessins. Regelmatig reizen de eigenaars van de borduurhuizen zelf naar Parijs.
Na een inzinking in de jaren 1940 veert de borduurnijverheid weer op. De kralenhandtas wordt het succesnummer bij uitstek. Vele duizenden exemplaren worden jaarlijks afgeleverd. De opdrachten komen doorgaans bij het begin van het kalenderjaar binnen. Vaak bezoeken buitenlandse opdrachtgevers de ateliers persoonlijk om de prijzen te bedingen. Vervolgens bezorgen de borduurhuizen en factoressen kralen, lovertjes en stoffen aan de thuiswerksters. Eens het borduurwerk klaar worden de tassen gevoerd, van een beugel en van een label voorzien in de ateliers. In het najaar worden ze verscheept. Een belangrijke afnemer is de Amerikaanse firma Wahlborg die tienduizenden handtassen via hun New-Yorkse showroom over de VS verdeelde. Behalve voor handtassen wordt in de jaren 1960 en 70 ook nog geborduurd voor modehuizen en wordt er massaal galon gemaakt die wordt verkocht in mercerie-winkels en grootwarenhuizen.
Stilaan dooft de borduurnijverheid echter uit. Betere lonen en kansen in nieuw opgerichte fabrieken rond Antwerpen, een goedkopere productie in Azië en een veranderend modebeeld liggen aan de basis daarvan. In de jaren 1990 sluit Paaps, de laatste overgebleven firma, definitief haar deuren.
Aanvullingen