Batist, tule en crêpe: De Friese oorijzerdracht tijdens een periode van zware en lichte rouw
Artikel

De Friese oorijzerdracht bestaat uit een vijftal onderdelen: strijklint, ondermuts, tussenmuts, oorijzer en floddermuts. Deze onderdelen werden ook tijdens een periode van rouw gedragen.
Als eerste wordt het haar met een strijklint op zijn plaats gehouden. Een strijklint is een lange smalle zwarte band die meermaals rond het hoofd wordt gewonden (ter hoogte van de haargrens). Hierna komt een witte ondermuts (tipmuts) met daaroverheen een zwarte tussenmuts. De ondermuts is doorgaans gebreid of gehaakt van wit katoenen garen. Het tussenmutsje is zwart van kleur en meestal gemaakt van zijde of katoenen satijn. Over deze mutsen komt het oorijzer dat gemaakt is van goud, zilver of verguld messing.De kroon op al deze onderdelen is de kanten floddermuts. Een floddermuts is een muts die bestaat uit een bol met rondom een strook kant. Deze kantstrook is aan de voorzijde glad en aan de achterzijde gesteven en geplooid. We zien alleen wel een verschuiving in het gebruikte materiaal voor de floddermuts.

Batist – zware rouw
Wanneer er binnen de familiare kring iemand overleed begon de periode van zware rouw. In Friesland werd er namelijk alleen gerouwd over ‘naaste’ familieleden en bijvoorbeeld niet over buren of kennissen. Tijdens deze periode van zware rouw werd de floddermuts gemaakt van een effen witte ondoorzichtige stof. In de meeste gevallen is dit batist.
Batist is een stof die oorspronkelijk werd gemaakt van linnen, latere varianten werden ook gemaakt van katoen. Deze variant wordt katoenbatist genoemd. Zowel de bol als de strook van de floddermuts werd van deze stof gemaakt. In de meeste gevallen werd de strook van de zware rouwmuts gemaakt van dubbelgenomen stof. Dit betekent dat de strook bestaat uit twee lagen van dezelfde stof.

Daarnaast zien we zware rouwmutsen met een brede zoom van enkele centimeters. Een typerende afwerking die we eigenlijk alleen bij zware rouwmutsen terug zien zijn de kleine neepjes in de voorrand van de floddermuts. Deze neepjes werden gemaakt door dit gedeelte van de floddermuts op een houten plooiplankje te leggen en met een houten rollertje erin te persen. Niet alle Friese vrouwen hadden deze neepjes in hun zware rouwmuts. Buiten zware rouwmutsen zien we deze neepjes niet terug in de Friese streekdracht. Waarom er de afweging werd gemaakt om wel of niet te kiezen voor deze neepjes is mij onbekend.

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werd de achterstrook van een floddermuts gesteven en geplooid. Dit gebeurde op een houten plooirekje met houten plooipennen. De achterstrook van batisten floddermutsen werden doorgaans op smallere pennen geplooid dan de dagelijkse mutsen. Een floddermuts werd middels mutsenspelden vastgezet aan de ondermuts, tijdens de zware rouw werden deze spelden voorzien van een zwart knopje.

Tule – lichte rouw
Na een periode van zware rouw ging een draagster over naar de lichte rouw - wanneer de exacte overgang van zware rouw naar lichte rouw werd gemaakt is mij tot op heden onbekend. In de lichte rouw werd de batisten floddermutsen vervangen voor een muts van tule. Zowel bol als strook zijn dan gemaakt van effen witte tule.

De periode van lichte rouw werd in gradaties doorlopen. Hiermee wordt bedoeld dat de strook van de tulen floddermuts aan het begin van de lichte rouw een brede zoom heeft die smaller wordt gedurende het verloop van de periode van lichte rouw. Het verschil tussen deze brede zoom en smalle zoompje is enkele centimeters. Sommige Friese vrouwen hadden tulen floddermutsen die in kleine stapjes de smaller zoom kregen. Dit had begrijpelijkerwijs niet iedereen. Hier speelde de financiële draagkracht van de draagster een rol.

In tegenstelling tot de batisten floddermutsen zien we bij de tulen floddermutsen ook een picotrandje langs de rand van de strook, dit is de enige versiering/afwerking die de lichte rouwmutsen hadden. De mutsenspelden waarmee de tulen floddermuts werd vastgezet zijn ook anders dan die bij de batisten muts. Gedurende de lichte rouw waren deze aan het uiteinde voorzien van een wit pareltje, wit glazen kopje of zijn ze volledig gemaakt van zilver.
Crêpe – rouwsluier
Wanneer er een begrafenis plaatsvond kwam er een extra element bij de Friese hoofddracht. De toevoeging van een rouwsluier, een zogenoemde ‘falie’. Een falie is een rechthoekige lap stof die aan de bovenzijde een tunneltje heeft waarin een bandje of elastiek zit, en zo op gemakkelijke wijze om het hoofd bevestigd kan worden.
De falie was in de meeste gevallen gemaakt van zwarte crêpe. Crêpe is een stof met een grillig uiterlijk en een sterk rimpelig oppervlak, dat van verschillende materialen gemaakt kan zijn. Doorgaans was bij rouwfalies de crêpe gemaakt van zijde of katoen. We zien bij de rouwsluiers ook combinaties waarbij het middenveld bijvoorbeeld gemaakt was van (grove) zwarte katoenen tule dat werd afgezet met een brede rand crêpe.

De lengte van de rouwsluier zegt iets over de leeftijd van de sluier en de dichtheid iets over de gradatie van rouw. Hoe ouder een rouwsluier is des te langer deze is. Deze lengte varieert van net boven de grond tot net onder de neus. De dichtheid/transparantie gaf aan hoe dicht de draagster zich tot de overledene verhield.
Rouwsluiers werden in Friesland gedragen door alle vrouwelijke aanwezigen bij een begrafenis. De rouwsluier werd opgezet voor de rouwdienst en werd gedragen totdat de draagster het kerkhof verliet. Zodra ze het kerkhof had verlaten werd de rouwsluier afgedaan en kwamen het oorijzer en de mutsen weer tevoorschijn. De rouwsluier raakte tijdens de jaren 50 van de 20e eeuw langzamerhand uit de mode. Desondanks werd deze in behoudende streken nog enkele jaren doorgedragen door de laatste streekdrachtdragers.
De tijd van rouw was naast de hoofddracht van de draagster tevens in de andere kleding af te lezen. De kleding van de Friese vrouw volgde de heersende mode en zo ook op het gebied van de rouwgebruiken. Tijdens de zware rouw waren de stoffen zwart en donker, en sieraden zwart en dof. In de lichte rouw bleef het overwegend zwart in de kleding maar zien we glanzende stoffen en decoraties terugkomen. De sieraden zijn van zilver of zelfs goud met donkere gekleurde stenen. Het oorijzer kan in zowel zware als lichte rouw goud of goudkleurig zijn. Doorgaans droeg de Friese vrouw tijdens de rouwperiodes het oorijzer dat ze ook droeg buiten de rouw. Vermogende vrouwen hadden soms meerdere oorijzers en konden tijdens periode van rouw een zilveren oorijzer dragen in plaats van het gouden oorijzer wat ze normaliter droegen.

Friese vrouwen in streekdracht gaven destijds middels hun oorijzerdracht uiting aan hun verdriet en rouw door het dragen van een batisten of tulen floddermuts. Deze vorm van de dracht was evengoed onderdeel van het straatbeeld als die van de kanten floddermuts. Begrijpelijkerwijs wordt de aandacht wanneer een dracht uitsterft verschoven naar de mooiste varianten van een dracht, de zondagse of pronkdracht. Hierdoor dreigt de rouwdracht in de vergetelheid te raken. Middels deze blog hoop ik u als lezer geïnformeerd te hebben over de schoonheid en de charme van de rouwvarianten, en daarbij ook dezelfde aandacht verdienen als de bekende varianten.
Header: Friese vrouw ter begrafenis, zware rouw. Fotograaf J Tasma, objecten in eigen beheer.
Aanvullingen